GESCHIEDENIS VAN HET DISCUSWERPEN.

Zoals bij de meeste mensen wel bekend is, ligt de oorsprong van het discuswerpen bij de oude Grieken. Het is één van de weinige onderdelen die niet zijn voortgekomen uit het leger of de landbouw. De oudste vermelding vinden we bij Homeros, die schrijft over de spelen die Achilles organiseerde ter ere van Patroclus. In de Griekse mythologie zorgde de discus nog al eens voor dodelijke ongelukken, zoals wanneer Apollo zijn vriend Hyakinthos doodde, toen de discus door Zephyr (de god van de westenwind) uit zijn baan werd geblazen.
 


 
Uit archeoligische vondsten en schilderingen op vazen blijkt dat de discus oorspronkelijk van steen was. Omdat deze gemakkelijk braken, werden ze later van ijzer, lood of brons gemaakt. De diameter varieerde van 17 tot 32 centimeter, het gewicht van 1,3 tot 6,6 kilo. De prestatie van een werper werd met een houten pen gemarkeerd, waarna de afstand met een meetlat werd bepaald.


De techniek van vroeger lijkt veel op die van tegenwoordig, er is niet zoveel veranderd (al werd er nog niet gedraaid). De discus werd met één hand vastgehouden, de andere hand werd gebruikt om de discus te ondersteunen. De discus werd krachtig heen- en weer gezwaaid (van laag naar hoog en/of van achter naar voren), met het gewicht op het rechterbeen. Vervolgens werd het gewicht naar het linkerbeen verplaatst en werd de discus weggeworpen. Bij deze beweging worden de schouderspieren, de borst en de ribben gebruikt.
 

 
De kenmerken van een discuswerper uit de Griekse tijd zijn hetzelfde als die van een gewichtwerper bij de Highland Games, die sinds de twaalfde eeuw in Schotland worden gehouden. De techniek van het gewichtwerpen lijkt op die van het discuswerpen, alleen zijn er twee draaien en wordt er gebruik gemaakt van een "aanloop" van ongeveer 2.75 meter (9 voet). In de negentiende eeuw kwam er een opleving in de interesse voor de sportbeoefening bij de oude Grieken, hetgeen resulteerde in het organiseren van de eerste moderne Olympische Spelen in Athene, in 1896.


Lange tijd werd er gewoon op spikes vanuit een ring met gravel gegooid, zoals hier te zien bij de Olympische Spelen van 1936. Er was nog geen kooi, en er werd een stalen meetlint gebruikt. Tegenwoordig is de ring van beton, zijn er speciale schoenen en worden afstanden bij topwedstrijden met geavanceerde laserapparatuur gemeten. De kenmerken van de werper zijn nauwelijks veranderd: groot, lange hefbomen (armen), sterk, sprongkracht. Het werpen vereist(e) ritme, precisie en kracht.
 

Hieronder een aantal voorbeelden van diverse discuswerptechnieken.
 
Plaatje A toont een worp met 1¼ draai die door topwerpers in de twintiger en dertiger jaren werd gebruikt.
Plaatje B toont een worp met iets minder dan 1½ draai, recentelijk nog gebruikt in de tachtiger jaren door de Finnen.
Plaatje C toont een worp met 1½ draai die momenteel door bijna iedereen gebruikt wordt.
Plaatje D toont een worp met iets meer dan 1½ draai die in de tachtiger jaren gebruikt werd door wereldrecordhouder Mac Wilkins (USA). In Nederland gebruikte Ben Vet (62.40m) deze techniek ook.
Plaatje E toont een worp met 1¾ draai die in de jaren zeventig door Hein Didrek Neu (FRG) gebruikt werd.
Momenteel gebruikt de Nederlander Erik Cadée deze techniek ook.
Plaatje F toont een worp van 2¾ draai die ontwikkeld werd door Bob Humphreys (USA), maar nooit echt gebruikt is door andere atleten.
Plaatje G toont een worp van meervoudige draaien die ontwikkeld werd in de zestiger jaren door Davenport (USA), maar ook nooit echt gebruikt is door andere atleten.
 
 
 
 
 
© Piet Meijdam - Amsterdam